Ik heb een bekeuring gekregen. Reed met de auto weg terwijl ik mijn gordel niet om had en werd twintig meter verderop aangehouden. Er was overigens wel een reden dat ik de gordel niet omdeed; er was namelijk net een liesbreuk bij mij geconstateerd en ik was een beetje nerveus over die bobbel in mijn lies en een eventueel ongeluk. Geen goede combinatie toch?
En dus stond ik daar, met de agent die duidelijk wachtte op het moment dat ik niet alleen mijn rijbewijs maar ook een biljet van honderd Namibische dollars zou geven. Want dat is zoals het hier gaat. Mijn garage eigenaar vertelde me dat hij elk weekend naar Windhoek rijdt en elke derde week geflitst, of liever gezegd gelaserd, wordt. De boetes liegen er hier niet om. Laatst was het voor hem N$6.000 (ongeveer €350). Om dat even in perspectief te plaatsen: slechts 5% van de Namibische werkende bevolking verdient meer dan N$7.000 per maand! Dus dat was een boete van ongekende proporties. Hij liet zijn portefeuille zien met N$300 en gaf dat aan de agent. Vervolgens kon hij ongehinderd doorrijden. Ik doe dat niet, vertik het, het levert alleen maar grotere problemen op. Dus legde ik geduldig aan de agent uit waarom ik mijn gordel niet wilde om doen. Hij schreef ijverig, en langzaam, verder. Misschien verbeelde ik het me, maar het leek alsof het puntje van zijn tong uit z’n mond kwam.
Uiteindelijk sprak hij: “Waar is de brief van de minister? Als je je gordel niet wil dragen dan moet je een brief van de minister hebben”. Ook al vertelde ik hem dat ik pas die ochtend de diagnose had gekregen, het mocht niet baten. Of een brief van de minister of een bekeuring van N$1.000 (of natuurlijk de N$100 van mijn zak naar die van hem). Dus ga ik naar de rechter, om daar het verhaal te gaan vertellen.
Op 23 Juli is het zover. De rechter. Ik ga ‘s morgens vroeg want vandaag is ook de dag van het Memorial van de oom van Esther. En dat is groot hier. De dood gaat namelijk voor alles in Namibië. Helemaal in dit geval, want haar oom is een oude oorlogsheld en het wordt dus een staatsbegrafenis. Als ik me meld bij de balie vraag ik hoelang het gaat duren. Niemand weet dat dus krijg ik de raad om rustig te gaan zitten. Ik leg uit dat ik naar de begrafenis van mijn oom moet en iedereen lacht. Hij is zwart, ik ben wit dus hoezo mijn oom? Tot ik uitleg dat het mijn oom van de kant van mijn vrouw is. Iemand gaat praten met de aanklager en ik mag dinsdag terugkomen. Dr. Indongo: iedereen kent hem.
27 Juli ben ik terug. Netjes op tijd. Alleen is COVID hier op z’n piek en zijn er drie gevallen in de rechtbank geconstateerd. “Kom maar terug op 30 September” wordt er gezegd. Voordat we dat hoorden en voordat we het papiertje hadden gekregen waarop dat stond waren we ruim twee zongebrande uren verder
30 September. Ik zit, en zit, heb me gemeld, en wacht. Tot ik twee uur later toch eens vraag of ik wel op de lijst sta. Nee, geen Reinoud Karssenberg. Dus vertellen ze me om naar de griffie te gaan. Niemand kan de bekeuring vinden of papieren die op mij betrekking hebben. Ze raden me aan om naar de aanklager te gaan. Dus zitten we even later bij de aanklager. Modieus typetje die waarschijnlijk speciaal haar toga heeft laten maken om te beschermen, zonder het uitzicht te belemmeren. Zij hoort het verhaal aan en schrijft een “vrij uit de gevangenis kaartje voor me”.
We zijn boodschappen aan het doen als ik een berichtje van haar ontvang: “Kun je komen we hebben je papieren ontvangen”. Dus gaan we weer naar de rechtbank. Na een half uurtje word ik naar binnen geroepen. De aanklager kan ik niet verstaan; de maskers dempen de stemmen behoorlijk. De assistent rechter versta ik wel. Maandag om 8.30 uur moet ik terugkomen. Ik zucht, weer uren wachten en ik vraag me af of het niet zinvoller was geweest om gewoon die €60 betaald te hebben.
Als ik naar buiten stap word ik staande gehouden. Wat verward vraag ik wat er aan de hand is. Of ik maar mee wil gaan naar de cel. Pardon? Twee politieagenten staan voor me, half zo groot als ik en zij vertellen me dat ik gearresteerd ben en tot maandag in de politiecel moet. Vier dagen. Ik lach en geloof echt dat het een grapje is. Nee dus. Ik blijf staan en vertel dat ik de aanklager wil spreken. Dat gesprek is grimmig en langzaamaan begin ik te begrijpen dat ik die vier dagen toch echt in de cel ga doorbrengen. “Je bent op 23 juli niet op komen dagen”. Dat is haar verhaal en wordt een soort mantra. “Je hebt geen papieren die kunnen bewijzen dat je er wel was”. Wist ik veel dat ik dat kleine briefje moest bewaren als “bewijs”. “Er staat niets in je dossier”. Ja, wie heeft er nu een fout gemaakt. Hoe ik ook praat het mag niet baten. Een duidelijk bewijs dat looks verraderlijk zijn: er is niets modieus meer aan haar. Uiteindelijk mag Esther de papieren gaan zoeken, terwijl ik in de cel op haar wacht. Ik ga rustig op het bankje buiten zitten en vertel de politieagenten dat deze plek veel beter is. Ze kijken naar me en besluiten dat dat geen slecht idee is. Dus zit ik daar terwijl de tijd langzaam voorbijgaat. Uiteindelijk komt de dame van de balie terug van wat winkelen. Ik loop (met m’n twee politieagenten) naar haar toe. Natuurlijk herkent ze me en samen vertellen we dat aan de aanklaagster. Die het aanhoort en zegt: “De aanhouding is uitgevoerd dus je gaat de cel in”. Ik vertel haar met klem dat ze nu willens en wetens een onschuldige voor vier dagen in de cel gaat zetten. Dat als ze dat doet dat ik haar verantwoordelijk ga houden. Onverschillig haalt ze haar schouders op. Gelukkig hebben ze nog op haar ingepraat. Heeft ze de rechter gebeld en mocht ik naar huis. Net op tijd want op datzelfde moment kwam Esther weer het terrein op. Met de papieren en kwaad, erg kwaad. Ik heb haar nog nooit zo kwaad gezien. Alle passie van haar grootvader Maxuililie die nog op Robbeneiland heeft vastgezeten kwam tevoorschijn. Al haar Swapo training die ze als kind heeft gehad. Met moeite kon ik haar weer tot haar normale rust terugbrengen. Gezwind verlieten we de rechtbank, voordat de aanklaagster van gedachten zou veranderen.
Luister naar niemand in de rechtbank. Alleen naar de rechter. Niet naar de griffie, niet naar de balie en niet naar de aanklager. Wat ze je ook vertellen je hoeft niet te luisteren. Alleen naar de rechter.
Maandagochtend, na de gebruikelijke twee uur wachttijd mag ik weer naar binnen. De rechter hoort mijn verhaal aan en dat van de aanklaagster. Die alles negatief weet uit te leggen. Ze is erg goed in haar vak, wellicht veel te goed want de waarheid schijnt er niet zoveel toe te doen. Dus richt de rechter zich tot mij: “Luister naar niemand in de rechtbank. Alleen naar de rechter. Niet naar de griffie, niet naar de balie en niet naar de aanklager. Wat ze je ook vertellen je hoeft niet te luisteren. Alleen naar de rechter”. Dus mag ik 11 Februari terugkomen voor de zitting, voor een eenvoudige bekeuring, omdat ik mijn gordel niet om had.
Addendum: Uiteindelijk ben ik door de knieën gegaan; ik heb betaald. Liever dat dan het risico te lopen de cel in te gaan. Want dat was het gevoel dat steeds sterker werd, het gaat hier niet om gerechtigheid maar om macht en daar had ik al genoeg van gezien. Dus, met veel moeite, betaald, einde van dit avontuur.
Op de foto: Het papiertje dat je niet mag kwijtraken want anders hebben ze geen idee waar je het over hebt.